Zonder het te weten, heb je een heldendaad verricht
Alsof ik toch een beetje iemand was,
Mijn gezicht verlicht
Zonder het te weten,
Heb je mij verteld
Dat ik er ben.
Koude glimlach, flauwe glimlach. Dat is alles wat ik krijg. Als je uitademd, zie je de lucht. Maar de lucht kan je niet zien, zelfs niet als je het echt wil. Als je iets echt wil, dan kan het? Ik heb altijd al echt willen vliegen, mijn beide voeten kwamen nooit meer dan een meter van de grond. Aan de grond genageld, sta ik. Samen met de rest, de rest van de mensen die iets echt wilden. Allemaal bedrogen. We bouwden een hut, daar gingen we de rest van ons leven in een hoekje zitten huilen. We lachten onze tanden bloot om elkaars flauwe, levenloze grappen. We zetten koffie, we keken elkaar voortdurend aan. Droge ogen, lang leve de verloren dromen. We maakten er een feest van, we dansten op denkbeeldige muziek, de ballonnen waren grijs.
Ja, god, hoe moet je zoiets anders beginnen? Met een andere begroeting, misschien. Vogels vliegen de hele dag, zelfs in mijn hoofd. Met één hap weg, slik. Wat moet je er anders mee? Opschrijven, alles. Je leven opschrijven.
Het begon allemaal met een hele dikke buik, maar niet mijn buik. Nee, die van de vrouw waarmee alles..
Hè. Nee. Zo begin ik mijn levensverhaal niet. Opnieuw dan maar.
Het begon met een lach. Mijn vriendelijke lach de wereld in.
Leugenaar. Toen ik ter wereld kwam zette ik het op een schreeuwen vergezeld door tranenstromen. Ik was een hoopje misère, één en al ellende. Toen al.
Al sinds ik het me herinner heb ik een hekel aan opstaan. En wekkers.
Een voorliefde voor schommels en voor alles wat op 2 poten waggelt. En van woorden hield ik ook altijd al. Alleen hielden ze niet altijd van mij. Net als mijn leeftijdsgenoten op de basisschool.
Vallende bladeren gaven me altijd al een dubbel gevoel. Ik was bang voor sinterklaas en de kerstman zag ik meer als een rare man met baard en een voorliefde voor kinderen.
Toen ik jong was, waren alle revolutionaire gebeurtenissen uit de geschiedenis al, gebeurd. Geen schokkende nieuwe ontdekkingen, alleen, ik. Dagen vulde ik met onschuldig en naïef de wereld bestuderen. En met Bambi kijken.
Hoogtevrees, o zoete vliegtuigvlucht. En misselijk dat ik was toen we eenmaal weer op de grond stonden. Eindeloze verjaardagen, droge handen, natte zoenen. Kippenvel.
Muziek, mijn ding.
Ik herinner me nog de winkels rond kerst, lakschoentjes met scherpe randjes. De gebroken glimlach van mensen om me heen, iedereen was kapot. Kerstinkopen doen, typisch.
Oud en nieuw. Alsof ieder jaar op raakt, uitgedoofd, en vervangen moet worden voor een nieuwe. Heb ik nooit begrepen.
Servethouders breken, boze ogen. Dag, koelkastdeur. Glas rinkelt, deuren trillen, muren schudden.
Ruzie.
Het ruikt naar kroketten, en ik maar schrijven.
Pocahontasjurk, jij mijn idool. Spelen op het zand, zand tussen je tenen. Gooien met modder, harder fietsen. Klimmen, springen, slapen.
"We doen wie het langste wakker kan blijven".
Ik niet.
Alsof de wolken wilden zeggen 'het maakt niet uit, komt wel goed', alsof ik daar kon blijven. Wollig, grijs, met je voeten op de bank. Alles was volmaakt en zacht, de zonnestralen boorden gaten in die wattige wereld. Alsof de wind me omhelsde, alsof de zon naar me lachte. De wind vertelde me eindeloze verhalen, de regen tikte me wakker. Troosteloos, tegen het raam, ging mijn hoofd. Ik wist niet meer, wat ik weten moest. Waar ik het zoeken moest. De regen tikte mij alles voor, alsof de muziek al geschreven was voor ik bestond. Het was mooi, het pakte me. Het liet me niet meer los, dat troostweer.