30.9.09

Mijn hoofd is een troep




En er is meer dan een bezem nodig,
om het op te ruimen


ik wou dat ik jouw touwtjes in handen had

dan liet ik jou

recht

in mijn armen lopen.

27.9.09

Ik heb je overal gezocht

Niet gevonden, doorgelopen

Je zette me wel onder druk, hoge druk. Vandaag zocht ik in de donkerste hoek, de meest verstopte plek waar ik jou misschien verborgen had. Op de hoogste plank, in de diepste put. Ik liep wat doelloos rond, twijfelde of ik je wel wilde vinden. Langzaam werd alles grijs. Een geluid, sprong kapot op de tegelvloer, uiteen in meer dan duizenden scherven. Ik moest ze plakken, allemaal. Ik was kapot, kapot gevallen op die tegelvloer. Ik zocht mezelf, hopeloos zocht ik onder kasten, tussen stenen. In de kamers die allang niet meer werden bewoond, waar ik het stof van de meubels blies. Ik vond niet dat ik jou moest vinden. Ik wilde gevonden worden. Ik zocht tussen de kussens, achter de bank. Ik wilde veel te veel, ik wilde alles. Trap op, trap af. Deur uit, deur dicht. Ik wilde niet ouder worden, maar de tijd haalt me in. Jij haalde me in, zoals ik eerst jou had ingehaald om je naam te vragen. Je zette me voor schut, ik stopte je weg. Ik plakte je achter het behang, metselde je in een muur. Ik zette je achter een schutting, voor een dichte deur. Ik had je te lang toegelaten, je moest en zou weg. En nu, zoek ik je. Ik kan je niet vinden, jij kan mij niet vinden. Ik wil je vinden, jij vindt mij toch niet. Spreken zoals we spraken voor je achter die schutting stond. Maar achter de schutting stond je al niet meer. Je was weg, je was nergens meer te bekennen. Net als ik, was je bang. Je was bang.

26.9.09

Ik kan maar beter gewoon gelijk idioot op mijn voorhoofd laten tattoeëren


Nous aimons pendant l'automne, nous cherchons

We hingen uren aan de telefoon, jij en ik. Ik en jij, wij samen. Daarna brak ik mijn hart maar vast, voor het geval dat iemand het zou willen breken. In de herfst kan je namelijk maar nooit weten. Waar ben je nou? Als ik me omdraai, ben je weg. Weggerend, je keek niet om. Sneller dan ik, ren jij. Lang keek ik naar de voetstappen die je achterliet. Ik wachtte tot ze van de grond los zouden komen, me verontwaardigd aan zouden kijken en weg zouden gaan. Ze gingen niet. En ze lieten ook niet los. Het duurde nog een paar minuten voor ik me bedacht dat ik als een volkomen gestoorde naar de grond stond te kijken, midden op de Stationsstraat. Dat is die straat die elke stad in Nederland wel heeft. Dat gaat dan van: 'Schat, waar ben je?' 'De Stationsstraat'. Dan blijft het lang stil en 'Lieverd, bedrieg je me?' Daar komt bij, voetstappen in een asfaltweg kan niet. Alles kon, tot ik vast zat, muurvast. Gelukkig had ik een hamer bij me. Toen ik mezelf had losgehakt (een poging tot), zag ik die brief pas. Toen pas. Ik maakte hem open, en vroeg me af wie de afzender was. Er zat geen postzegel op, jammer. Je schreef dat je me miste, je schreef een gevoel. Ha, alsof je dat zou kunnen. Mijn gedachten namen me in de maling. En lachen dat ze deden. Ik zocht een afzender, ik vond een datum. Allang vergeten. Waar ben ik?

24.9.09

JE SUIS MALADE


Niks diepzinnige tekst

Dag, gevoel

Vergeet me niet, en stuur een kaartje

als je beter bent.

22.9.09

Hoe 4 volslagen vreemden elkaar vonden

Ze zagen me
Ik zag hen
We lagen op de grond
Zonder kleedje
Zonder betekenis
Bekenden zonder handen
Zonder groeten
Zondermeer.

19.9.09

Ik weet nog de dag dat ik mijn hond een achternaam gaf


Ik schreef een notitie op mijn liniaal, zodat ik het vooral niet zou vergeten

Natuurlijk gaf ik hem niet dezelfde achternaam als ik, nee, de hond was geen lid van de familie. Mijn familie was van mij, daar kon niemand meer bij. Ik vond het oneindig zielig dat mijn hond geen familie had, dus sloeg ik aan het kleien. Ik kleide een complete nieuwe familie voor mijn dierenvriendje, met de fantasievolle familienaam 'Kwiebes'. Ik vertelde mijn hond vol overtuiging: 'Voortaan heet jij Rakker Kwiebes!' waarop mijn hond onophoudelijk begon te kwispelen. Achteraf misschien meer omdat hij een kat in de tuin zag dan om mijn blijde mededeling. Volgens mij was dit een week nadat ik hem - als teken van liefde - had volgesmeerd met blauwe glitter gel. Mijn dierenliefde bestond al sinds ik geboren was. Zo noemde ik mijn vissen Guppie en Tommie (van Pippi Langkous Tommie-en-Annika) en liet ze sterven van schaamte (of gebrek aan voedsel, ik weet het niet meer). Ik huilde grote tranen op het laminaat, en verving mijn vissenvrienden voor een nieuw paar. Ook deze leefden niet lang en gelukkig. Verder vulde ik mijn dagen met het tekenen van mensen met grote hoofden en handen als enorme cirkels met streepjes als vingers. Verder was ik voornamelijk over-emotioneel en had ik een voorliefde voor mijn vaders gymschoenen, waar mijn voeten in zwommen zo groot. In de plassen springen, stenen in het zwembad gooien. Met je laarzen in het zwembad staan, en met schuldige gezichten verkondigden we dat we niet in het zwembad waren geweest, 'hoor'. De druppels dropen van onze laarzen, onze sokken sopten.

11.9.09

Letters I gave


Point me out

Er komt een dag dat je het alleen moet doen. Die dag komt, echt. Wegrennen kan niet meer, en vliegeren mag ook al niet. Stoepkrijten is voorbij, zakgeld is dan toch echt het geld wat je in je zak hebt. Het komt niet aanwaaien, alleen de wind waait aan. Tot op een dag dat ik buiten was en naar boven keek. Daar kwam het aanwaaien, mijn fascinatie. Een blauwe ballon, met een kaartje eraan. En ik maar denken dat het daadwerkelijk uit de lucht kwam, een brief, van god. Of van mijn overleden goudvis in de hemel. Het was geen brief van god, laat staan van mijn goudvis - die ik ondanks de grootte van het beestje, ontzettend miste. Het was een brief, uit een ander land. Niet uit zomaar een land - ik sprong een gat in de lucht - uit Duits, land. Germany, Deutschland. Ik verwonderde me over het feit dat er geen postzegel op zat, luchtpost is toch ook post? Maar dan zonder postbode met rode fietstassen. Misschien wel met postvliegtuigen, postluchtballonnen en postganzen (het fenomeen 'postduif' was voor mij nog onbekend). De ballon was na een paar dagen gekrompen tot een klein hoopje plastic, maar de brief nam ik overal mee naartoe. Hij werd voor me vertaald, en samen schreven we een brief terug. Vol spanning, en met de gewone post, tot mijn teleurstelling. Die brief zit er nog steeds, ergens in een hoekje van mijn hart. Gewoon, omdat het me zoveel deed. Gewoon, daarom.

10.9.09

And have friends around



We never change, do we?

Ze lachtte. Naar mij, lachtte ze. Ze vertelt me haar leven, dat doet ze altijd. Dan vertel ik haar mijn leven, en we lachen. Lachen met, of zonder een traan. De zon schijnt, met een handdoek en een vruchtensapje de tuin in. 'Omdat je niet leeft tot je huid gebruind is'. Zijn we mooi? Vind je ons mooi? We passen een strohoed, trekken gekke hoofden en leggen het vast op de gevoelige plaat. Eeuwige foto's, oneindig lang foto's. Sjaal om je nek, om je hoofd als het even kan. En we stoppen niet met lachen, net zomin als de zon stopt met schijnen. Een blik is genoeg, spreekt meer woorden dan de koningin met kerst. Vallen doen we, opstaan. Handen genoeg hoor, ik heb altijd een hand voor jou. Geef me je hand, en weg rennen. Buiten adem, slappe lach. Huppelen, want dat voelt zo vreemd. Vreemd, zijn we. 'Nee niet vreemd, gewoon bijzonder'. Wij zijn bijzonder. Geen mens zoals wij, want dat zou er één te veel zijn. Geven, praten. Koekhappen, dat houdt het spannend, zo'n vriendschap. Zo hier en daar misschien een onuitgesproken gevoel, maar niets houdt ons tegen. Want wij zijn bijzonder. Ik kan niet zonder, 'het geeft niet' zegt ze, 'door dik en dun'. En die zon maar schijnen.

4.9.09

Licht, wit licht


Vliegen,
als zeilen zonder water
we waaien met de wind mee

Het scheen te schijnen, vertelden ze. Nooit eerder, nooit eerder zo fel. Zo fel als duizend zonnen, zeiden ze me met grote ogen. Monden gingen op en neer, maar ik luisterde niet. Zij ook niet naar mij. Wat ik wel deed, was het doorvertellen. Ik zocht naar oren om te luisteren, maar vond alleen een witte plastic tas. Hij waaide, het waaide zonder wind, met mij op z'n hielen. Maar hielen, nee, dat had hij niet. Net zomin als hij hielen had, had hij een ziel. Maar hij was zo mooi, onvoorstelbaar mooi. Langzaam werd het herfst, en de zon stierf weg achter bladeren. Langs schommels hield hij even stil, alsof hij de kinderen in zich op nam. Steekje jaloezie? Ongedwongen kinderen, wie was hij? Ja, wie was hij. Hij was een niets, een levenloze plastic tas. Wit, licht, vergeten. Ik gaf hem water, hij gaf mij een gekreukelde glimlach. On we go, alsof het nooit begonnen was, dat waaien. Hij was misschien gekreukeld, gescheurd, maar zo godvergeten mooi. Het was begonnen, en waar hij waaide, sprong het licht aan.
Wit licht.

2.9.09

Geef mij storm, ik geef jou mijn leven


Ontknopen, alsjeblieft

Voor het te laat is
Geef ik jou
Al mijn knopen